- Seite
- Seite〈v.; Seite, Seiten〉1 kant, zijde ⇒ zijkant, (zij)vlak2 bladzijde, pagina3 zij(de) ⇒ flank4 zijde, kant ⇒ partij5 〈wiskunde〉term, lid♦voorbeelden:1 die äußere Seite • de buitenkant; 〈ook〉de buitenste laag〈figuurlijk〉 einer Sache die beste Seite abgewinnen • de goede kant van iets (willen) zienauf der einen Seite …, auf der anderen Seite … • enerzijds …, anderzijds …die hintere, innere Seite • de achter-, binnenkantdie rechte Seite • (a) de rechterkant, -zijde; (b) de goede zijde, de voorkant 〈van stoffen〉〈informeel; figuurlijk〉 Frauen sind seine schwache Seite • hij heeft een zwak voor vrouwen〈informeel; figuurlijk〉 Rechnen ist seine schwache Seite • rekenen is een zwak punt bij hem〈informeel; figuurlijk〉 das ist seine starke Seite • daarin is hij sterk〈figuurlijk〉 jemanden an seiner schwachen Seite angreifen, fassen • iemand in zijn zwak aantastenetwas an der Seite tragen • iets opzij dragenauf, zu beiden Seiten von • aan weerszijden, weerskanten vanetwas auf die Seite schaffen • (a) iets opzijleggen; (b) iets in veiligheid brengen • (c) iets achteroverdrukken; (d) iets uit de weg ruimen〈informeel; figuurlijk〉 jemanden auf die Seite schaffen • iemand van kant makenauf die, zur Seite gehen, rücken, treten • aan de kant gaan, opzijgaan (staan)〈figuurlijk〉 etwas auf der Seite haben • iets opzijgelegd hebben〈figuurlijk〉 etwas auf die Seite legen • iets opzijleggenjemanden auf die, zur Seite nehmen • iemand terzijde nemen〈figuurlijk〉 sich 〈3e naamval〉 etwas nach allen Seiten hin überlegen • iets lang en breed overwegen〈informeel〉 komm mir nur nicht von der Seite • daar hoef je bij mij niet mee aan te komenzur Seite blicken • opzij kijkenetwas zur Seite legen • iets terzijde, opzijleggen〈figuurlijk〉 jemanden zur Seite schieben • iemand aan de kant zetten〈figuurlijk〉 etwas zur Seite schieben • iets terzijde schuiven, opzijzetten〈dramaturgie〉 zur Seite sprechen • terzijde spreken〈figuurlijk〉 jemandem zur Seite stehen • iemand bijstaan3 eine Seite Speck • een zij spek〈figuurlijk〉 sich auf die faule Seite legen • een lui leventje (gaan) leiden〈figuurlijk〉 sich 〈3e naamval〉 vor Lachen die Seiten halten • schudden van het lachen〈figuurlijk〉 jemanden jemandem an die Seite stellen • iemand naast iemand plaatsen, zetten, iemand met iemand vergelijken4 von dritter Seite • van derdenvon zuverlässiger Seite • uit betrouwbare bronvon (gut) unterrichteter Seite • van welingelichte zijdeauf Seiten, aufseiten der Regierung stehen • aan de kant van de regering staanjemanden auf seine Seite bringen, ziehen • iemand voor zich winnensich auf jemandes Seite 〈2e naamval〉 schlagen • iemands partij kiezenauf jemandes Seite 〈2e naamval〉 stehen • aan iemands kant, achter iemand staanvon Seiten, vonseiten der Eltern • van de kant van de ouderszur anderen Seite übergehen • overlopenzur stärkeren Seite übergehen • de sterkste partij kiezen¶ auf beiden Seiten Wasser tragen • de kool en de geit willen sparen〈spreekwoord〉 jedes Ding hat zwei Seiten • elke medaille heeft haar keerzijde
Wörterbuch Deutsch-Niederländisch. 2015.